Jacob van Swanenburg, de eerste leermeester
De eerste leermeester van Rembrandt was Jacob Isaacszoon van Swanenburg (1571-1638). Rembrandt woonde en werkte de eerste 25 jaar van zijn leven in Leiden. Jacob was de oudste zoon van de protestante burgemeester en schilder Isaac Claeszoon van Swanenburg, die in Leiden meester Nicolaï werd genoemd. Er bestond geen opdracht in de stad waar deze magistraat en artistieke duizendpoot niet bij betrokken was.
Jacob was door zijn vader voorbestemd om in zijn voetsporen te treden. In 1591 werd hij, ter afsluiting van de schildersopleiding in eigen huis, naar Italië gestuurd om de kunstwerken van Titiaan en Leonardo Da Vinci te gaan bekijken.
Tot verbijstering van de vader kwam zijn zoon helemaal niet terug. Jacob was naar Venetië en Rome gereisd, verkeerde in schilderkringen rond Caravaggio en bleef aan een vrouw hangen in Napels. Jacob werd katholiek om Margaretha Cardone, de dochter van een kruidenier en handelaar in oosterse waren, te kunnen trouwen.

Aan zijn ouders had Jacob geen toestemming gevraagd voor zijn huwelijk met Margaretha. Pas na vierentwintig jaar keerde hij terug naar zijn geboortestad. Hij kwam echter alleen. Zijn vader was toen al een jaar dood. In Napels was Jacob in de problemen gekomen met de inquisitie omdat hij een ‘duivels’ schilderij van zichzelf aan het publiek had getoond. Het heette Charons boot (1608). De boot van de veerman Charon die de overledenen over de rivier de Styx naar de onderwereld moet brengen volgens de Griekse mythologie. De grond was daardoor in Italië voor Jacob te heet onder zijn voeten geworden. Hij moest vluchten.
In zijn geboortestad werd Jacob binnengehaald als de verloren zoon. Twee jaar later ging hij terug naar Napels om zijn vrouw en kinderen op te halen. Met zijn gezin betrok Jacob in 1618 een pand aan de Langebrug, waar hij ook zijn atelier inrichtte. In 1620 meldde de 14-jarige Rembrandt zich om bij hem in de leer te gaan.
Wetenschappelijke onderzoekers van Rembrandt hebben er vaak op gewezen dat de invloed van de excentrieke Jacob van Swanenburg niet aanwijsbaar zou zijn in het werk van zijn geniale leerling. Hieronder De Belegering van Bethulia (1615) van Jacob van Swanenburg, die nu ook in de expositie van De Jonge Rembrandt – Rising Star in Museum De Lakenhal in Leiden hangt tot 9 februari 2020.

Los van het feit of dat helemaal waar is, is daar een eenvoudige verklaring voor. Rembrandt kwam bij Van Swanenburg om de eerste kneepjes van het vak te leren en dan begin je niet meteen met grote schilderijen. Hij moet bij kaarslicht eindeloos schetsen hebben gemaakt van gipsen bustes, voeten, handen en prenten om het perspectief en de anatomie onder de knie te krijgen. Die probeersels zijn niet bewaard gebleven.
Rembrandt moest panelen plamuren en het plamuursel schuren, zodat er een glad oppervlak ontstond. Hij leerde pigmenten onderscheiden, verf mengen, penselen schoonmaken en zijn meesters palet prepareren. Als leerling-schilder kwam Rembrandt daar om een fundament te leggen voor zijn verdere carrière. In het atelier van zijn leermeester zal ook de basis zijn gelegd voor Rembrandts Bijbelse en mythologische vertellingen die hij later is gaan afbeelden in zijn schilderijen. Hij las daarover op de Latijnse school en de universiteit die hij in Leiden bezocht. De verhalen bleven hem ook later inspireren.
Rembrandt snoof in het atelier niet alleen de geur van verf op, maar ook de geur van Parmezaanse kaas, knoflook en truffel. Margaretha, de vrouw van meester Jacob van Swanenburg, liet aan de Langebrug de pastasaus pruttelen op het vuur.
Rembrandts eerste leertijd vond dus plaats in ‘Klein Napels’ en hij maakte hierbij niet alleen kennis met pigmenten en verfgeuren maar ook met de nieuwe etensgeuren en ingrediënten die voor hem tot die tijd nog onbekend waren.
Mary van Loon